Op donderdag 19 april 2012 deed het 2nd Circuit Court of Appeals in New York uitspraak in een geschil tussen Landesbank Baden-Wurttemberg ("LBW") enerzijds en Goldman Sachs en TCW Asset Management anderzijds.
De zaak heeft - voorzover kon worden nagaan - de Nederlandse financiële of juridische pers niet gehaald, maar is wel interessant. Niet zozeer vanwege de uitkomst (die is wellicht niet zo verrassend), maar wel vanwege het feit dat dit één van een - tot nog toe - relatief beperkt aantal zaken betreft waarin in hoger beroep een oordeel is gegeven in een geschil tussen professionele en gesophisticeerde marktpartijen over beleggingen in gestructureerde producten in samenhang met de Amerikaanse sub-prime crisis.
De procedure betrof een investering door LBW uit 2006 in CDO’s die waren uitgegeven door Davis Square Funding VI. Een CDO kan het beste worden te vergeleken met een “fonds” dat belegt in bedrijfsobligaties, bankleningen en andere schuldtitels (bijv. asset backed securities (ABS)). Om de aankoop van deze activa te bekostigen geeft het fonds zelf in hoofdzaak obligaties uit (collateralized debt obligations; CDO’s) in plaats van deelnemingsrechten. Rente en aflossing op de CDO’s komen uit de cash flow van de onderliggende obligaties. De onderliggende portefeuille van Davis Square Funding VI bestond voor ongeveer 95% uit zogenaamde RMBS (residential mortgage backed securities; obligaties met door hypotheek gedekte leningen aan consumenten als onderliggende waarde) die een groot deel van hun waarde verloren toen de Amerikaanse huizenmarkt ineenstortte in 2007 en 2008. Davis Square Funding VI werd gemanaged en vermarkt door Goldman Sachs en TCW.
LBW stelde als gevolg daarvan een bedrag van USD 37 miljoen op haar investering te hebben verloren en diende claims in tegen Goldman Sachs en TCW die gegrond waren op – kort gezegd – “fraud” (fraude), “negligent misrepresentation” (het creëren van een misleidende voorstelling van zaken) en “unjust enrichment” (ongerechtvaardigde verrijking) door deze twee partijen (de onderliggende CDO-documentatie werd - zoals gebruikelijk - beheerst door het recht van New York).
LBW was in eerste aanleg in september 2011 in het ongelijk gesteld en kreeg ook in hoger beroep het lid op de neus. Het 2nd Circuit Court of Appeals in New York oordeelde:
Het is bekend dat Nederlandse pensioenfondsen, verzekeraars, banken en andere institutionele beleggers ook vaak CDO’s en andere gestructureerde producten in de portefeuille hebben en inmiddels zelfs enkele procedures hebben aangespannen in de VS. Daarbij wordt - zo is in de praktijk nog wel eens gebleken - geregeld in belangrijke mate afgegaan op de triple A-rating die aan de betreffende effecten is toegekend en daarnaast op de inhoud van het prospectus (beheerst door het recht van New York) zonder verdergaand eigen onderzoek. In samenhang met de kwalificatie van “sophisticated investor” die in de besproken uitspraak is aangehaald, lijkt nader eigen onderzoek onder omstandigheden wel geïndiceerd.
Vragen?
Mr Drs G.M. Menon
06 – 25 06 56 55 / 06 – 51 59 53 99
marc.menon@menonadvocatuur.nl
© Advocatenkantoor G.M. Menon B.V. 2012
Dit bericht bevat geen juridisch advies.