Regresvordering is een toekomstige vordering: Hoge Raad 6 april 2012


In sommige gevallen is meer dan één schuldenaar (hoofdelijk) verbonden om een schuld aan een schuldeiser te voldoen. Denk bij voorbeeld aan de situatie waarin een bank in het kader van een financieringsarrangement een borgtocht of hoofdelijke verbondenheid van groepsvennootschappen heeft bedongen. In beginsel zijn de mede-schuldenaren dan voor gelijke delen verbonden, tenzij bij voorbeeld uit de wet of een overeenkomst anders voortvloeit. Indien een dergelijke hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld betaalt voor een groter deel dan hem in de onderlinge verhouding aangaat, dan heeft deze schuldenaar een regresvordering op de overige hoofdelijk verbonden schuldenaren. De schuldenaar die de vordering van de schuldeiser betaalt (voor een groter deel dan hem aangaat), treedt daarnaast voor dat meerdere veelal in de rechten die de schuldeiser - die inmiddels geheel of gedeeltelijk voldaan is - had jegens de overige schuldenaren (subrogatie).

Een in een aansprakelijkheidskwestie gewezen arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012 (LJN: BU3784) heeft belangrijke consequenties voor de financierings- en zekerhedenpraktijk.
De Hoge Raad diende zich uit te laten over de vraag wanneer de de verjaringstermijn van een regresvordering een aanvang nam. De Hoge Raad oordeelde dat de regresvordering op een hoofdelijk mede-schuldenaar eerst ontstaat nadat de schuldenaar de schuld voor een hoger bedrag dan zijn draagplicht heeft voldaan (dus voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat).

Eerst vanaf dat moment is de regresvordering opeisbaar.
Dit is in tegenspraak met eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Deze eerdere uitspraken kwamen er op neer dat een regresvordering al bestaat vanaf het moment dat de hoofdelijkheidsverbintenis ontstond of werd aangegaan, dit evenwel onder de opschortende voorwaarde dat een hoofdelijk schuldenaar daaronder uiteindelijk ook zou worden aangesproken en zou hebben betaald. Er werd gesproken van een bestaande vordering onder opschortende voorwaarde.

Een waarschuwing is wel op zijn plaats: de Hoge Raad wijst er op dat dit niet in alle situaties het geval hoeft te zijn en dat het naar maastaven van redelijkheid en billijkheid toch onaanvaardbaar kan zijn om te lang te wachten met het instellen van een regresvordering, bij voorbeeld als in een vroeg stadium reeds duidelijk is dat een regresvordering zal ontstaan. Op tijd melden bij de hoofdelijk mede-schuldenaren (zodat deze zich ook kunnen verweren), alle rechten voorbehouden en zo nodig de verjaring stuiten blijft dan ook het devies.

Belang van de uitspraak voor de financieringspraktijk
Veel zekerhedendocumentatie bevat bepalingen dat ook een eventuele regresvordering, die een mede-schuldenaar mogelijk krijgt als gevolg van betaling voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat (dat kan ook zijn als gevolg van uitwinning van door deze hoofdelijk schuldenaar verstrekte zekerheden), dient te worden verpand aan de bank als schuldeiser tot zekerheid van de vordering van de bank. Soms is daarnaast bedongen dat een dergelijke regresvordering achtergesteld dient te zijn ten opzichte van de resterende vordering van de schuldeiser of dient daarvan zelfs afstand te worden gedaan. Achtergrond is dat de bank als crediteur bij een mogelijk tekort niet wil “concurreren” met de (gesubrogeerde) schuldenaren met een regresvordering.
Als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad ontstaat een regresvordering - zoals gezegd - niet (meer) op het moment dat de hoofdelijkheidsverbintenis ontstond of werd aangegaan, maar pas (veel) later, namelijk op het moment dat de hoofdelijk schuldenaar de schuld voor een hoger bedrag dan zijn draagplicht heeft voldaan.

Het kan echter zijn dat de betreffende hoofdelijk schuldenaar op dat moment failliet is en dat de schuld (voor een groter aandeel dan hem aangaat) wordt verhaald door uitwinning van de door deze schuldenaar verstrekte zekerheden. De regresvordering die eerst op dat moment ontstaat, kan dan echter niet meer worden verpand aan de bank. De schuldenaar als pandgever is immers – als gevolg van het faillissement – niet langer beschikkingsbevoegd. Met dit arrest is de mogelijkheid om regresvorderingen te verpanden dan ook beperkt.

Of het bij voorbaat contractueel “afstand doen” of achterstellen van een “toekomstige” regresvordering in geval van een faillissement voldoende soelaas biedt, valt te bezien. In ieder geval verdient het als gevolg van het arrest van de Hoge Raad relatief laat ontstaan van regresvorderingen extra aandacht bij het opstellen van borgtochten, hoofdelijkheidsverklaringen en vergelijkbare financierings- en zekerhedendocumentatie. 
 

Vragen?
Mr Drs G.M. Menon
06 – 25 06 56 55 / 06 – 51 59 53 99
marc.menon@menonadvocatuur.nl 

 
© Advocatenkantoor G.M. Menon B.V. 2012
Dit bericht bevat geen juridisch advies.


vorige pagina