- (a) Is het volmachtbeding onredelijk bezwarend?
De curator had aangevoerd dat het in algemene voorwaarden van van ING opgenomen volmachtbeding gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend was.
In deze zaak ging het om een kredietovereenkomst tussen een bank en een zakelijke cliënt.
- De Hoge Raad merkt daarover op: “De kredietovereenkomst is tot stand gekomen doordat de kredietnemer het daartoe strekkende aanbod van de bank heeft aanvaard. De onderhavige verpandingsconstructie maakte onderdeel uit van de kredietofferte en de algemene voorwaarden van de bank, waarnaar in de kredietofferte uitdrukkelijk werd verwezen. Een zodanige overeenkomst brengt naar haar aard mee dat de bank een voor haar wederpartij kenbaar belang heeft zich zekerheid te verschaffen voor terugbetaling van het verstrekte krediet. De kenbaarheid van dit belang wordt nog verhoogd indien, zoals in dit geval, in de kredietovereenkomst is bepaald dat de kredietnemer "hierbij, voor zover nodig bij voorbaat", aan de kredietgever alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva verpandt, waaronder zijn absoluut toekomstige vorderingen. Het belang van de kredietnemer wordt door het verschaffen van die zekerheid op zichzelf niet ernstig geschaad. Voorts zal de bank in het algemeen weliswaar de economisch of maatschappelijk sterkere partij zijn, maar dit draagt op zichzelf niet ertoe bij de verpandingsconstructie onredelijk bezwarend te achten tegenover de kredietnemer omdat de bank ten gevolge van die constructie over het algemeen bereid zal zijn onder ruimere voorwaarden tot kredietverlening over te gaan, en deze voort te zetten, dan anders het geval zou zijn geweest, waarmee het belang van de kredietnemer juist is gediend.”
- Ook de omstandigheid dat de volmacht “onherroepelijk” was verleend, doet - volgens de Hoge Raad - aan het vorenstaande niet af omdat de volmacht strekt tot het verrichten van een rechtshandeling - het vestigen van een pandrecht op vorderingen die de kredietnemer heeft op derden - waartoe de volmachtgever/kredietnemer zich jegens de gevolmachtigde/ING had verplicht. Deze onherroepelijke volmacht is aan ING verleend in haar belang dat erin bestaat dat daardoor de voor de (omvang van de) creditering essentiële zekerheid wordt verhoogd dat de vestiging van het pandrecht daadwerkelijk zal plaatsvinden. Zij is beperkt tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling, namelijk de verpanding van vorderingen en voldoet ook aan het wettelijk gestelde vereiste. De omstandigheid dat het niet langer de kredietnemer is die het moment bepaalt waarop de verpanding plaatsvindt, maar de bank, is het beoogde rechtsgevolg van de onherroepelijke volmacht; zij leidt niet tot ongeldigheid van de volmachtverlening.
Ten slotte is - aldus de Hoge Raad - in het licht van het grote belang dat in de wet wordt gehecht aan overleg tussen enerzijds gebruikers van algemene voorwaarden en anderzijds representatieve (belangen)organisaties van hun wederpartijen van betekenis dat het onderhavige volmachtbeding niet wezenlijk verschillend was van het volmachtbeding dat onderdeel uitmaakt van de Algemene Bankvoorwaarden die zijn opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken in overleg met de Consumentenbond.
- (b) Is sprake van verboden Selbsteintritt?
De curator had ook aangevoerd dat ING de vorderingen van de kredietnemer/pandgever op derden, door middel van de verzamelpandakte, in feite aan zichzelf had verpand. ING was namelijk niet alleen uit eigen hoofde partij bij de verzamelpandakte, maar is tevens opgetreden als gevolmachtigde van de kredietnemer/pandgever. Volgens de curator zou hier sprake zijn van van verboden Selbsteintritt.
De Hoge raad oordeelt echter dat de dubbele hoedanigheid waarin ING partij was bij de daadwerkelijke vestiging van het pandrecht op ten tijde van de verpanding nog toekomstige vorderingen niet in de weg staat aan de rechtsgeldigheid van de onderhavige verpandingsconstructie.
- De wet bepaalt dat een gevolmachtigde in beginsel slechts dan als wederpartij van de volmachtgever kan handelen wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten. De wetsbepaling strekt ertoe te voorkomen dat de gevolmachtigde op de inhoud van de desbetreffende rechtshandeling invloed ten eigen bate kan uitoefenen. Strijd tussen beider belangen, en beïnvloeding van de desbetreffende rechtshandeling ten eigen bate door de gevolmachtigde, is - aldus de Hoge Raad - echter uitgesloten in een geval als het onderhavige, waarin de volmacht het verrichten van een specifiek omschreven rechtshandeling betreft (het vestigen van een pandrecht op vorderingen van de kredietnemer op derden) waartoe de volmachtgever zich ten opzichte van de gevolmachtigde al heeft verbonden.
- (c) Zijn de verpande vorderingen voldoende bepaald?
De curator had verder aangevoerd dat de omstandigheid dat de namen van de pandgevers niet in de verzamelpandakte werden genoemd, met zich mee bracht dat niet rechtsgeldig een pandrecht was gevestigd, en dat het feit dat de pandgevers alleen generiek waren omschreven tot hetzelfde rechtsgevolg diende te leiden nu de verpande vorderingen in de akte niet voldoende waren bepaald.
- De Hoge Raad overwoog dat bij verpanding van vorderingen de vorderingen - overeenkomstig de wet - ten tijde van de verpanding in voldoende mate door de pandakte moeten worden bepaald. Deze eis van voldoende bepaaldheid mag echter blijkens de rechtspraak niet strikt worden uitgelegd. “Aan het oordeel van de rechter is overgelaten in welke mate deze vorderingen, indien zij niet reeds ten tijde van de verpanding zijn bepaald, bepaalbaar moeten zijn. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het overdragen of verpanden van vorderingen noodzakelijk, maar ook voldoende, dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. De enkele omstandigheid dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever of van de bank, brengt niet mee dat de verpande vorderingen onvoldoende bepaalbaar zijn. De vraag hoe specifiek die gegevens dienen te zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Een generieke omschrijving van de te verpanden vorderingen kan tot een geldige verpanding leiden indien aan de hand van de gegeven omschrijving kan worden bepaald welke vorderingen zijn verpand, en wie dus de pandgevers zijn. Het ontbreken van nadere specificaties van de betrokken vorderingen hoeft daarom niet eraan in de weg te staan dat zij voldoende bepaald zijn in de zin van [de wet].”.
- Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de onderhavige verzamelpandakte inhoudt “dat de bank als gevolmachtigde van niet met name genoemde kredietnemers/volmachtgevers een pandrecht tot stand brengt met betrekking tot niet gespecificeerde vorderingen van haar kredietnemers op derden. Gelet op het vorenoverwogene staan de omstandigheden dat de namen van de pandgevers niet in de verzamelpandakte zijn vermeld en dat de pandgevers alleen generiek zijn omschreven, niet in de weg aan een rechtsgeldige verpanding van hun vorderingen op derden. Ook de strekking van de eis van registratie staat hieraan niet in de weg. Deze eis is immers niet zozeer gesteld uit een oogpunt van kenbaarheid van het pandrecht voor derden, maar strekt hoofdzakelijk ertoe dat komt te vast te staan dat de onderhandse akte is tot stand gekomen uiterlijk op de dag van de registratie, zodat antedatering wordt tegengegaan.”.
- Opmerking verdient nog wel dat in een geval als het onderhavige, waarin in de verzamelpandakte niet was gespecificeerd op welke vorderingen of stam-pandakten deze betrekking had, niet zonder meer duidelijk is welke vorderingen en stam-pandakten door de verzamelpandakte worden bestreken. Mede in verband met de mogelijkheid van antedatering is daarom nodig, wil de onderhavige verpandingsconstructie rechtsgevolg hebben, dat de eerdere datering vaststaat van de akte waarin zowel de titel voor de onderhavige verpanding ligt besloten als, in samenhang met de algemene voorwaarden van de bank, het voor de onderhavige verpandingsconstructie essentiële volmachtbeding. In deze zaak is hieraan voldaan door registratie van de kredietofferte (tevens stam-pandakte) van 23 juli 2007.
- (d) Beoordeling van de gevolgen van de onderhavige verpandingsconstructie voor de verhaalspositie van concurrente schuldeisers van de kredietnemer
Van de zijde van de curator was er tot slot nog op gewezen dat krachtens wetsbepaling een stil pandrecht op een vordering slechts gevestigd kan worden mits de vordering op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wettelijke beperking van de mogelijkheid om (absoluut) toekomstige vorderingen stil te verpanden met name strekt tot bescherming van concurrente schuldeisers, die in de praktijk in belangrijke mate op derdenbeslag op dergelijke (absoluut) toekomstige vorderingen zijn aangewezen. Door de onderhavige constructie wordt verpanding aan de bank van (absoluut) toekomstige vorderingen echter aanzienlijk vereenvoudigd en kunnen ook de op het moment van het aangaan van de verplichting tot verpanding nog absoluut toekomstige vorderingen na hun ontstaan (vrijwel) direct en zonder tussenkomst van de pandgever/kredietnemer, aan de bank worden verpand door middel van (desgewenst: onmiddellijke of dagelijks) registratie van verzamelpandakten. Dit brengt mee dat onbetaald gebleven concurrente schuldeisers van met bancair krediet gefinancierde bedrijven in feite niet of nauwelijks meer verhaal kunnen nemen op de vorderingen die deze bedrijven hebben op derden. Aangezien doorgaans ook op de overige activa van bedrijven, zoals gebouwen en handelsvoorraden, ten behoeve van financiers of leveranciers zekerheidsrechten zijn gevestigd of voorbehouden, brengt deze verpandingsconstructie dus in feite mee dat de verhaalsmogelijkheden van concurrente schuldeisers verregaand zijn uitgehold.
- Hoewel de Hoge Raad het belang hiervan onderkent, gaat de Raad hier niet verder in mee omdat: (i) de mogelijkheid vorderingen stil te verpanden niet is beperkt tot kredietinstellingen; (ii) ook concurrente schuldeisers (en anderen die bij het bedrijf zijn betrokken, zoals met name van de werknemers van dat bedrijf), zij het indirect, gebaat zijn bij aanvaarding van de voormelde constructie, in de zin dat de financiering van bedrijven door banken daardoor wordt bevorderd, zodat kredieten ruimer kunnen worden verleend en er in kritieke situaties minder snel aanleiding is de verdere financiering te staken; en (iii) ervan moet worden uitgegaan dat schuldeisers zich bij het aangaan van een contractuele relatie met een bedrijf voor zover mogelijk zullen gaan instellen op de aanvaarding van deze verpandingsconstructie en dat voor zover zij goederen leveren aan, of diensten verrichten ten behoeve van bedrijven, hun in het algemeen voldoende mogelijkheden ten dienste staan om zich de eigendom voor te behouden of zekerheid te bedingen voor de voldoening of het verhaal van hun vorderingen.
|